Een werknemer van een verzekeraar in West heeft tevergeefs geprobeerd aanspraak te maken op een vrijwillige vertrekregeling met transitievergoeding. De risk-manager woont in Groningen en is door de verhuizing van zijn werkgever dagelijks meer dan 2,5 uur bezig met reizen, maar de rechtbank vond toch dat hij niet in aanmerking komt voor de regeling.
Verhuizing en Sociaal Plan
Het kantoor van de verzekeraar zat in eerste instantie in Utrecht en daarna in Amstelveen. In het Sociaal Plan van het bedrijf staat dat werknemers in principe hun werkgever volgen bij verhuizingen, maar dat dit anders wordt als hun reistijd meer dan 2,5 uur retour per dag wordt op basis van de snelste route met het snelste vervoermiddel. Ze worden dan boventallig en kunnen gebruik maken van een wettelijke transitievergoeding, vermenigvuldigd met een factor 1,6.
Betaald parkeren
In 2022 bleek dat de verzekeraar een jaar later wilde verhuizen naar de Basisweg. Het bedrijf liet weten dat veertien werknemers daardoor waarschijnlijk boventallig worden, tenzij ze ervoor zouden kiezen om te blijven. De werknemer uit Groningen zat daar niet bij. Hij liet januari 2023 toch aan zijn leidinggevende weten dat hij ook gebruik wilde maken van de regeling, omdat zijn reistijd met negen minuten zou toenemen en omdat het hij door het kleine aantal parkeerplaatsen vaak betaald zou moeten parkeren.
Reistijd en gangbaar taalgebruik
De verzekeraar liet hem in april van dit jaar weten dat dat niet kon. In de tekst stond namelijk dat de reistijd meer dan 2,5 uur zou moeten ‘worden’, terwijl de Groninger op de locatie in Amstelveen al een reistijd van meer dan 2,5 uur had. Met andere woorden: zijn situatie zou dus niet veel anders zijn dan eerst. Op 1 mei is de verzekeraar verhuisd. De werknemer stapte vervolgens naar de kantonrechter.
Tijdens de zitting, die in juni plaatsvond, gaf hij aan dat het woord ‘wordt’ in het Sociaal Plan als ‘bedraagt’ gelezen zou moeten worden. De kantonrechter gaat daar niet in mee. “Naar gangbaar taalgebruik betekent de tweede voorwaarde dat een werknemer als gevolg van de standplaatswijziging een reistijd retour van meer dan 2,5 uur per dag krijgt terwijl dat voor de standplaatswijziging niet het geval was”, staat in het vonnis dat deze week gepubliceerd wordt.
Ook wijst de kantonrechter erop dat de werknemer in 2009, het moment dat hij in dienst trad bij de verzekeraar, al de keuze maakte om dagelijks langer dan 2,5 uur naar zijn kantoor te reizen. De werknemer krijgt daarom ongelijk en moet ook de proceskosten van zijn werkgever, 529 euro, betalen.